De roerloze vogels van Marieke Cordesius

Ik zie ze vaak vanuit de trein: bewegingloze vogels die verwijlen aan de slootkant, op één poot in het water de tijd schijnen te doden, zelf door de tijd lijken gedood. In hun kop, die in de verte staart, een fel oog dat niet kijkt.

Roerdompen, reigers, roerloos wachten ze. Als de vissen hun aanwezigheid niet meer als tijdelijk ervaren, slaan ze toe.

Soms staat zo'n vogel in een achtertuin, te groot voor het mallotige vijvertje waarin hij pootjebaadt. Naast hem een replica op driekwart van de ware omvang, vaak van dezelfde steensoort waaruit ook het naastgelegen rotsje en de bodem van het vijvertje gehouwen zijn.

Dat is pas onbeweeglijkheid! Geen vis kan zich daarin vergissen, denk je, maar een vis is meestal niet zo gis. En menig goudvis legt op die manier het loodje.

Zo zie je op de Dam in Amsterdam of voor het Parijse Centre Pompidou ook vaak levende standbeelden. Witgeblankette werkstudenten of in bronzen tunica's gehulde mime-artiesten, het gezicht met goudverf ingesmeerd. Ook zij wachten roerloos op de nabije kinderen en hun van veel kleingeld voorziene ouders, die zich graag, de muntjes eenmaal in de hoge hoed gegooid, schrik laten aanjagen door een onverhoeds gebaar.

Nog mooier is het als zich in de buurt van zo'n vakantiebeeldhouwwerk een echt standbeeld ophoudt. Aanschouw de aarzeling! Is het ook een bronsgeschminkte zomergast, of trotseert dit beeld de seizoenen? Voorzichtig wordt een vinger uitgestoken, dan een hand, steeds klaar om bij de minste de geringste beweging het lichaamsdeel weer schielijk terug te trekken. Als zeker is dat het hier om een niet bezield beeld gaat, durft ma de tors wel te omarmen, met dood en levend standbeeld voor een digitale camera te poseren en waagt ze 't zelfs - pas op, geeft dat spul niet af? - een bronstig zoentje op zijn warme, goudgeverfde mond te drukken.

Niets van dit alles bij de roerloze vogels van Marieke Cordesius. Waar levend gevogelte, hoe zeer het ook de immobiliteit van lokeenden en nep-parkieten probeert te benaderen, voor de geoefende beschouwer (dus niet voor goudvissen en argeloze dagjesmensen) uiteindelijk als echt door de mand valt en gipsen afgietsels en plastic look-alikes ons geen moment hun ding-zijn kunnen doen vergeten, overvleugelen haar roerdompen, kraanvogels en andere in brons gegoten fladderaars moeiteloos hun natuurlijke soortgenoten.

Het is natuurlijk de eeuwige paradox van de kunst. Het niet-echte doet juist door zijn kunstmatigheid, die tegelijkertijd een kunstvaardigheid is, een veel wezenlijker uitspraak over de realiteit om ons heen, in ons en desnoods boven en buiten ons, dan het reële.

In de vogels van Marieke Cordelius zit meer beweging dan in het hele gevederde volkje van Avifauna.

Dat is bijzonder voor vogels die niet de indruk geven dat ze graag vliegen. Want kijk naar hun poten. Behalve geduchte verdedigingswapens zijn het gruwelijke grijpers waarmee ze zich in de bodem vastklauwen. Eén keer te vaak voor niks om een boodschap gestuurd laten ze zich niet meer zo makkelijk het luchtruim injagen. 'Hell, no, we won't go...'

Ze zijn de wantrouwende vogels uit een verhaal van Ted Hughes *), die door Uil om de tuin zijn geleid. Uil heeft ze, ten eigen bate, wijs gemaakt dat de dag de nacht is. 'En zo sloten de vogels hun ogen in het grijze ochtendlicht, waarvan Uil ze had gezegd dat het de grijze avondschemer was. Heel die stralende dag stonden ze in groepjes bij elkaar onder de braamstruiken, met hun ogen stijf toe. Sommigen waren te bang om in slaap te vallen. Niet één durfde er een oog open te doen. Eén blik op die duisternis, had Uil gezegd, en jullie blazen de kraaienmars.'

Lijken ze, met hun lange, spitse, levensgevaarlijke snavels, ook niet op de vogels uit The Birds van Alfred Hitchcock. Nee. Er is één wezenlijk verschil: de vogels uit die film zijn anoniem, een zwerm, onderling verwisselbaar. De roerloze vogels van Marieke Cordesius hebben individuele namen, staan niet in een groepje bij elkaar en sluiten zich niet aaneen tot een zwerm. Ze zwermen niet meer uit, hun agressie is naar binnen geslagen, hun ervaring heeft ze kopschuw gemaakt, ze prefereren door het leven te gaan als éénlingen. 'Birds of a feather stick together', maar niet deze.

Vleugels hebben ze, prachtig uitgevoerd. Marieke Cordesius beheerst haar brons. Maar ze slaan ze om zich heen als een jas, als een beschermende trenchcoat. Ze hebben hun laatste vlucht gevlogen. Als de vogelaar komt met zoet gefluit, kunnen ze alleen nog maar hun kraag opslaan. Ze lijken bevroren in afwachting van dat moment. Maar tegelijkertijd is elke veer op hun lichaam gespannen. Vliegen kan niet meer. Maar ze kunnen zó op de vlucht slaan.

Er zijn ook minder argwanende vogels. Vogels die fier hun snavel in de lucht heffen, die weliswaar nog alleen zijn, maar een lokroep lijken uit te stoten om het wijfje of het mannetje aan te trekken. Nog even en ze zijn met z'n tweeën en de paringsdans kan beginnen, óf het gevecht met de rivaal. Ze hebben veel van de commedia dell'arte typen die de graficus Jacques Callot in 1622 in zijn Balli di Sfessania tekende. Acteurs van allerlei pluimage, rijk uitgedost met een kuif van veren op hun hoed en maskers in de vorm van een vogelbek.

En uitheemse namen, Cucurucu, Razullo, Cucuba en Cucorangna, Ciurlo en Fritellino, Fricasso en Mezzetino. Paradijsvogels, vergeleken waarbij sommige van de bronzen vogels van Marieke Cordesius ingetogen poldergasten zijn. Maar pas op! Ook bij haar worden de namen al gevleugeld: Paco, Tuyojo, Ravi en Jaccana. De Indische rotskruiper, nu nog roerloos, wordt een speelse duikelaar!

Rob Scholten

___________________________________________________________________________________

*) Ted Hughes / Hoe Walvis een walvis werd / Meer verhalen uit de vroege wereld /
vertaling Rob Scholten / met tekeningen van Sylvia Weve / Querido, Amsterdam